3reacties

De Bad Bots Brothers?

In 1919 besloot de Helmondse gemeenteraad de straten in de nieuwe stadsuitbreiding, rond de Heistraat, grotendeels te noemen naar hun illustere voorvaderen. Zo kwamen de bewoners van de nieuwbouw van Volksbelang terecht in straten die bij het Helmondse geschiedenisverhaal behoren. Tenminste, die een deel ervan illustreren, het betrof (zoals gebruikelijk voor die tijd) alleen witte mannen.

De bijbehorende, inmiddels overleden, personen kenden de nieuwbakken huurders mogelijk nog uit overlevering, hun functie en betekenis zal lang niet bij allen bekend zijn geweest. Discussie of inspraak over de naamgeving was er niet, de selectie & voordracht lag bij het gemeentebestuur. Zo kregen we de Advocaat Botsstraat. Deze was genoemd naar een Helmonder die in 1832 te Leiden meester in de rechten werd en vervolgens terugkeerde naar zijn geboorteplaats waar hij onder meer kantonrechter en Tweede Kamerlid (een interessante combinatie van functies) was. Het gros van de nieuwe bewoners van deze straat en binnenstad zal de persoon van advocaat Bots niet op het netvlies hebben gehad toen ze in hun huis trokken. En vermoedelijk waren ze er nog minder van bewust dat de advocaat twee neven had gehad met plantages met tot slaaf gemaakten in Suriname. Oké, dat alles was ook wel van wat lang geleden, ten tijde van de afschaffing van de slavernij door Nederland in West-Indië (1863). Een zeventig jaar later, rond 1935, kwam in een artikelenreeks over de Helmondse familie Bots van dé Helmondse historicus Jac. Heeren ook het slavernijverleden ter sprake. Maar Heeren zag dat evenals zijn tijdgenoten als een bijna vanzelfsprekende activiteit, een wat exotische voetnoot in de Helmondse en familiegeschiedenis. https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMRHCE01:000046546:mpeg21:a0032 https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMRHCE01:000047503:mpeg21:a0088 https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMRHCE01:000046598:mpeg21:a0014

Amandus Bots ±1850 (RHCe)Inmiddels zijn de betreffende neven, de broers Amandus Hubertus Bots (Helmond 1816-Paramaribo 1879) en Arnoldus Gerardus Bots (Helmond 1826-Lieshout, 1882), al enkele jaren de hoofdpersonen in de discussie over het Helmondse slavernijverleden. Zo worden zij in beide bronnen bij de raadsmotie van Denk en SP d.d. 6 juli dit jaar genoemd. Tijd voor een nadere kennismaking, wie waren zij?

Onroerend én ‘roerend’ goed
Over jeugd en opleiding van Amandus en Arnold is (nog) weinig bekend. Zeker is dat zij opgroeiden in fortuinlijke omstandigheden, hun vader Antonie (Borkel 1775-Helmond 1847) behoorde tot de rijkste inwoners van het groeiende nijverheidsstadje. De vrijgezelle broers woonden samen en trokken veel met elkaar op, ook zakelijk. Zij exploiteerden het erfdeel van hun vader na zijn overlijden in 1847 voor zover na te gaan, gezamenlijk. Aan dat beheer van enkele honderden hectaren onroerend goed in Vlierden, Steensel, Maarheeze, Bakel, Someren, Aarle-Rixtel, Mierlo en ook nog wat in Helmond hadden ze vermoedelijk hun handen vol. Het grootste deel betrof woeste grond, heide en bos. Daarnaast zetten zij samen nog een tiental jaren de handweefonderneming die zij eerder met hun vader hadden geëxploiteerd voort. Deze werd echter in 1857 geliquideerd. 

 Een advertentie waarbij de twee broers gezamenlijk een van hun bouwlanden verpachten, 1865.

Blijkbaar hadden de vermogende eindtwintiger en dertiger nog geld en mogelijk tijd te veel. Op een veiling in april 1853 werden Amandus en Arnold eigenaren van de katoenplantage Esthersrust, kort daarop volgde de aankoop van de koffieplantage Killenstein. Een investering op afstand die zoals gebruikelijk toentertijd een vertegenwoordiger als beheerder ter plekke kreeg. Om hun belangen in Suriname te behartigen werd de firma J. Haase & Zoon, handelaren in scheepsprovisiën te Amsterdam ingeschakeld. J.P. Haase jr., een zoon van J. Haase, werd benoemd tot agent in Paramaribo. De plantages stonden onder leiding van een directeur ter plaatse, aanvankelijk hadden de plantages ieder een eigen directie, later werd het een gecombineerde functie. De gegevens over de twee plantages én hun beheer tijdens de ruim kwart eeuw onder de Botsen zijn niet altijd consistent. Mijn verkennend onderzoek is lang niet compleet en vereist zeker nog aanvullend (archief)onderzoek (m.n. over de leefomstandigheden). Esthersrust had in 1857 850 akkers in concessie, waarop twee vrije bewoners (directeur en de zogeheten blankofficier, de plantageleider) naast 172 niet-vrije bewoners, bestaande uit 93 mannen en 79 vrouwen onder directie van M. Thieler. De concessie Killenstein bestond uit 875 akkers, met 84 niet-vrije bewoners, waarvan 49 mannelijke en 35 vrouwelijke. Daarnaast werden er Portugese emigranten uit Madeira (migratiearbeiders, zo zouden we ze nu betitelen) aangeworven, een 25-tal. De directeur hier was C.H.M. Turpia. Amandus en Arnold waren nu ineens ook formeel eigenaar van ruim 250 slaven, arbeiders en hun gezinnen, een twijfelachtig bezit. Hoe ze dit konden stroken met hun geloofsbesef (beide broers waren diepgelovige katholieken, evenals hun agent Haase)? We weten het niet. Wel is iets meer bekend over hun omgang met hun ‘bezit’?

Bekeringsdrang of -dwang?
Een voorlopige indruk: in plaats van de nieuwverworven eigendommen louter als een geldbelegging en winstobject te beheren toonden de broers een actieve betrokkenheid en lijken ze fors geïnvesteerd te hebben. Met name het verlopen Esthersrust had hun belangstelling, mogelijk omdat de broers vanuit het familiale textielbedrijf ervaring hadden met de verwerking van katoen. Er werden nieuwe machines geïnstalleerd, er kwam een stoomzuiveringsinstallatie die ook voor andere plantagebedrijven werkte. Het sociaal beleid ging hand in hand met katholieke bekeringsijver. In november 1855 wijdde de eerste Bisschop van Suriname Mgr. J.G. Schepers het eerste katholieke kerkgebouw in Suriname, de Petrus Claverkapel op Esthersrust, in. Naast tijd voor de eredienst kregen de slaven ook gelegenheid tot (katholiek) onderwijs. Mogelijk dat Zusters Franciscanen van Roosendaal die in 1856 naar Suriname kwamen hiervoor verantwoordelijk waren. De beide plantages werden centra voor de koloniale katholieke kerk. De bekende Peerke Donders was er te vinden, een van de in Suriname actieve missionarissen was afwisselend op de plantages Esthersrust en Killenstein woonachtig. Ook de in 1865 benoemde tweede bisschop van Suriname, oud-stadgenoot Joannes Baptista Swinkels, vertoefde er regelmatig. Met resultaat. In 1935 maakte het veelgelezen missietijdschrift „Het St. Gerardusklokje” melding van een Paar oude negerslaven, die voor 50 à 60 Jaren terug als slaven behoorden aan de familie Bots te Helmond, (…) De heren eigenaren (..) hadden ervoor gezorgd, dat hun negervolk het H. Doopsel ontving. Vandaar dat de vroegere negerslaven, afkomstig van de plantages Estersrust en Killenstein allen Katholiek zijn. https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMRHCE01:000045879:mpeg21:a0031

Ook na de formele vrijmaking was er sprake van enig sociaal beleid zoals de oprichting van een begrafenisfonds voor de vrijgemaakten op beide plantages ten einde elk overledene op eene behoorlijke en voegzame wijze worde begraven. Zij hebben op elke dier plantages een kerkhof netjes omheind en aldaar een huisje opgezet waarin planken tot het vervaardigen van doodkisten, doodlakens en andere tot het begraven benoodigde voorwerpen worden geborgen. Eene wekelijksche contributie wordt door hen betaald die van de loonen wordt ingehouden terwijl de administrateur en twee der arbeiders commissarissen van het fonds zijn.

Een beeld van een begrafenis door plantageslaven in Suriname midden 19e eeuw. Slaven konden zelf hun begrafenissen regelen en de daarbij behorende, voorouderlijke rituelen uitvoeren. Mogelijk dat bij de katholieke Botsen hier een einde aan kwam. (Wikimedia; Ingekleurde litho naar Th. Bray)

Profijt van afschaffing en plantage
De plantage-eigenaren kregen bij de afschaffing van de slavernij van regeringswege voor elke vrijgekochte/maakte slaaf een vergoeding van 300 gulden.

 Gezicht op hoek Veestraat/Kanaaldijk vanuit de Steenweg, circa 1893. Het grote hoekhuis is het stamhuis van de familie en nazaten van Antonie Bots. Hier woonden jarenlang de twee vrijgezelle broers met hun dienstmeid. (RHCe)

Voordat de zogenaamde Emancipatiewet behandeld werd in de Kamer, meldden de broers zich begin 1859 met een uitvoerig, drie pagina’s lang gedrukt adres aan de Kamer. Belangrijkste bezwaar: de ongelijke bevoordeling van suikerplantages waarbij wel recente investeringen in de vergoedingssom werden meegenomen, bij andere plantagebedrijven niet. Dat was blijkbaar belangrijk voor de broers als nieuwe plantage-eigenaren. Naast de overnamesom (voor Esthersrust: f 32.500 = € 364.500 (2021)) hadden de broers behoorlijke bestedingen gedaan in de modernisering en de sociale infrastructuur. Het echte rendement moest nog komen.

De vergoeding als gevolg van de vrijmaking was in ieder geval een aardig douceurtje: Ieder van de broers ontving voor de beide plantages in totaal een f 40.000 aan compensatie (ruim €472.000 p.p.). In diezelfde periode maakte de grootste plantage Esthersrust zeker een tiental jaren enorme winsten doordat de wereldmarktprijs voor katoen door het wegvallen van de allerbelangrijkste producent, de VS, als gevolg van de Amerikaanse Burgeroorlog explodeerde.

Exit
Na circa 1870 liep het rendement terug, Killenstein werd vermoedelijk verkocht. Vervolgens vermoedden de broers ook nog fraude op Esthersrust. In december 1877 gingen beiden vergezeld van hun neef Henri van Grinsven met de driemaster Henriëtte Maria naar Suriname om orde op zaken te stellen. Per 1 juli 1878 beëindigden ze de procuratie van Estherrust die ze aan de firma Haase hadden verleend en namen het beheer ter plekke over. Maar blijkbaar was het allemaal te veel voor de gezondheid van de ruim zestigjarige Amandus. Hij overleed in september 1879 in het klooster van de paters Redemptoristen (waartoe Mgr. Swinkels behoorde) te Paramaribo. Neef Henri bleef ter plekke om de zaken te behartigen, Arnold keerde naar Nederland terug. Hoe het met het verdere beheer van de plantage(s) geregeld was, is onduidelijk. Het Surinaamse avontuur liep voor de Botsen ten einde.

 Van Arnoldus zijn diverse foto’s bewaard, onder meer in gezelschap van een familielid. Hier poseert hij met een wat wilde baard, vermoedelijk gekweekt tijdens zijn Surinaams verblijf. Arnold leed aan een vergroeiing aan de wervelkolom en was verder brildragend. Ca. 1880 (RHCe)

Terug in Nederland trok Arnold, tegen kostgeld, in bij zijn zuster, de Weduwe van Grinsven in Lieshout. Ondertussen waren alle landbezittingen in de regio afgestoten en te gelde gemaakt. De ziekelijke jongste van de twee broers stierf een drie jaar na terugkomst, in december 1882, in Lieshout. Een overlijdensadvertentie is niet gevonden. Zijn nalatenschap was zeer beperkt. Naast de plantage Esthersrust (364 ha.) wordt een tweede plantage vermeld: Nieuwen Grond van Echt en Rots (214 ha.). Deze laatste lag direct ten noorden van Esthersrust, als een nieuwe ontginning. Blijkbaar schamele bezittingen, als totaalwaarde voor beide grondstukken is f 500 opgenomen. Daar staat een hypothecaire schuldbekentenis tegenover ten gevolge van Arnold zijn aansprakelijkheid in het in 1874 uitgesproken faillissement van de firma Van Grinsven-Bots ter hoogte van bijna f 20.000. Dit bedrag vormt ook ongeveer het totaal van de schuldenposten. De van rechtswege erfgenamen, de kinderen van zijn twee zussen (onder wie neef Henri – de Van Grinsven van het faillissement die bovendien de plantages naar waarde had kunnen schatten), zullen er niet blij mee geweest zijn. De erfenis is vermoedelijk geweigerd.

Rest de immateriële nalatenschap van Arnoldus en zijn broer. Hun koloniale erfenis bestaat uit de – mogelijk als positief te waarderen – geloofsbeleving van hun toenmalige plantage-bevolking en hun nakomelingen, naast de achternamen https://krantenbankzeeland.nl/issue/pzc/2022-09-24/edition/null/page/56. Verder zijn beiden terug te vinden in diverse verhalen en annalen uit met name de tweede helft van de 19e eeuw en in een interessante cultuurhistorische site op de locatie van de voormalige plantage https://museumbakkie.com/kennisbank/archeologische-site-esthers-rust/. Én in de huidige discussie over ons/het Helmondse slavernijverleden. We wachten met spanning het Helmondse (wetenschappelijke: waarom dat tussen haakjes staat in de motie is voor mij een vraag) onderzoek af.

Oud-stadshistoricus Giel van Hooff