12reacties

Lucas en zijn galerij (én snackbar)

Het zal de leergierige en nieuwsgierige lezers van de weblog niet ontgaan zijn: het Lucasjaar komt eraan! Lucas wie? Lucas Gassel dus, in Helmond nu nog vooral bekend van de winkelgalerij die naar hem vernoemd is. Over de naamgever zult u, als het goed is, de komende tijden nog volop horen. Veel is niet over deze schilder bekend en ook is er maar weinig werk van hem bewaard gebleven. Maar ’t was n’n Hellemonder, dat wil zeggen hij is hier (<1500) geboren en getogen voordat hij naam en faam maakte vanuit Antwerpen en Brussel waar hij in 1568/69 overleed.
Als we de weerklank van zijn werk afmeten aan het aantal vernoemingen in straatnamen enzo, dan is die beperkt geweest. Naast de Lucas Gasselstraat in de thuisstad Helmond zijn er, voor zover mij bekend, alleen nog straten naar deze kunstenaar vernoemd in Eindhoven en Rosmalen. Maar dan hebben wij natuurlijk nog die galerij, de enige die zijn naam draagt.

Een mijlpaal in de wederopbouw
Helmond kent in de periode van de wederopbouw na de bevrijding een grootse groei. De van oudsher bestaande industrie kent een snel herstel en ontwikkelt zich verder. Daarnaast komen ook nieuwe bedrijven op. En de stad groeit mee, van 31.650 inwoners in 1945 tot 43.000 in 1960. Nieuwe wijken verrrijzen, zoals een complete buurt vernoemd naar klassieke schilders. De straten in de wijk met de zogeheten Airey-woningen, beter bekend als Jeruzalem, uit 1951 dragen namen als Jan van Eijck en Hugo van der Goes. De straten in de wijk ten zuiden van de Wethouder Ebbenlaan zijn juist vernoemd naar local heroes, van dokter Ledel en hoofdonderwijzer Jan van der Spek tot de monseigneurs Noijen en Swinkels. Maar daartussendoor loopt een weg die vernoemd is naar een plaatselijk coryfee én tevens schilder: de Lucas Gasselstraat.

De eerste
Er was binnen de gemeente Helmond midden jaren vijftig nog geen beleid om een nieuwe wijk te voorzien van een winkelcentrum als wijkvoorziening die de buurt in de eerste levensbehoeften (nouja, in ruime zin) kon voorzien. In de grotere steden waren al tientallen jaren buurtwinkelcentra, onder meer in de vorm van een winkelgalerij. Waarom zou in het groeiende Helmond – waar de welvaart toch ook langzaam steeg – geen behoefte zijn aan zo’n cluster van winkels? Het particulier initiatief en het toeval hielpen mee om ook in onze groeistad zo’n modern iets van de grond te krijgen.
De beginnende Helmondse architect Harry Dille kreeg in die jaren een zakelijke en vriendschappelijke band met Toon Sengers, de grondlegger van een textielimperium waaronder toen mede een confectiebedrijf behoorde. De confectie-industrie was booming en ook het bedrijf van Sengers groeide uit ‘haar’ jasje. Dille kreeg de opdracht een nieuwbouwlocatie te zoeken en vond bij de Lucas Gasselstraat een zeer geschikt terrein van zo’n 4000 m². Zijn huisbaas tevens buurman én voorzitter van de in die buurt zeer actieve woningbouwvereniging Volksbelang Jos van Wel zat hem echter dwars. Maar hij overleed voordat er zaken met de terreineigenaar, een winkelketen te Tilburg, gedaan waren. Zo kon de combinatie Dille-Sengers alsnog aan de slag. Maar een bedrijfspand, al was het maar een confectieatelier, zichtbaar in een woonwijk aan een doorgaande weg: dat kon niet. Degene die daarover besliste binnen het gemeentelijk apparaat was niemand anders dan Dille senior, de vader van Harry dus. En deze duldde niet alleen thuis maar ook in publieke werken geen tegenspraak. Maar wat als er aan de straatkant nu eens een complex met een soort winkelgalerij zou komen, waaraan in de nieuwe wijk zeker behoefte was?

Bed, behang, brood en bitterbal
Het kon uiteindelijk de ambtelijke goedkeuring krijgen en zo verscheen in de loop van 1958 een voor Helmond nieuw bouwkundig fenomeen. Juli 1959 was de feestelijke opening van een complex dat dus geen echte, overdekte winkelgalerij was maar op de begane grond een rij van tien detailhandelsruimten telde met een doorlopende betonnen luifel aan de voorzijde. De eerste zaken boden een ruim aanbod aan artikelen. De huidige bezoeker vindt er nu nog enkele branches terug maar geen van de oorspronkelijke winkeliers. Toch even het rijtje langs: de VéGé-zelfbedieningszaak van G. Deijkers, de groente- en fruitwinkel M. van der Putten, manufacturenzaak Dhondt-Bijsterveld, een behang- en verfzaak Vereijken, de brood- en banketbakkerij H. van de Kerkhof (voor de “dagelijkse mik en het zondagse koekje”), een tweede vestiging van de bekende radio- en tv-zaak Frans van Schijndel , de bloemensalon Mimosa van Sjef Niessen (die in de Veestraat te krap zat) en een meubelhandel van de firma Roelofs (ook voor hen de tweede zaak). Uiteraard was er ook voorzien in een cafetaria, de Lucas-snackbar. Deze is jarenlang geëxploiteerd door de firma Van Harsel die al langer aan de Noord-Koninginnewal zat. De opening trok volop belangstelling, de plaatselijke pers was lovend: ‘architect Dille had een prestatie geleverd waarop de hele stad trots kan zijn en die men een bezoeker graag eens even zal willen laten zien. ’ Dat laatste zal ongetwijfeld ook het geval zijn bij de Lucas Gassel tentoonstelling, in 2019.

Overigens kregen – wellicht was men geïnspireerd door de naamgever van de galerij? – twee plaatselijke kunstenaars, Sjef van der Voort en Jos van Schayk, de gelegenheid om te exposeren bij gelegenheid van de opening, er stond nog een winkelruimte leeg. Een door Van der Voort geschilderd portret van Toon Sengers werd hem bij de opening aangeboden. Hoeveel van het daar toen tentoongestelde werk zou er nog zijn? Misschien een mooie aanleiding voor een nevenexpositie tegen die tijd?

Veel fietsen, een enkele kinderwagen, step of Solex: het nieuwsgierige publiek stroomt toe. Het trottoir is voorzien van fietsklemmen en er is al een kleine parkeerhaven voor de enkele klant die met de auto komt. De bloembakken op de luifel zijn uiteraard door de eigen bloemensalon Mimosa opgemaakt.
De snacbar (let op de spelling!) sloot de rij van de galerij en was in februari 1960 ook de laatste die opende. Blijkbaar kwam Van Harsel later en startte Piet Wilde oorspronkelijk hiermee.

.

De bouw was zo opgezet dat de winkels als het ware zichzelf in de etalage (die de hele voorgevel vormde) zetten. Deze waren ’s avonds blijkbaar hel verlicht en lokten nieuwsgierigen die echter met de toenmalige winkelsluitingswet wel konden kijken maar niet konden kopen. De naamsaanduiding boven op de luifel is nog niet verlicht; de gezamelijke winkeliers zouden hiervoor al gauw een neon-versie laten installeren.

.

Stadshistoricus Giel van Hooff