Helmondse Held: Frans Joseph van Thiel
Van alle landelijke politici die Helmond heeft opgeleverd, is niemand zo’n uithangbord voor de stad geweest als Frans Joseph van Thiel (1906 – 1993).
We hebben D66-minister Hans Gruijters gehad, maar die voelde zich naar eigen zeggen geen Helmonder, al was hij dat wel, in de zin dat hij het Helmonderschap in zichzelf leek te bestrijden: hij lachte zo min mogelijk, zelfs een grijns kon er met moeite af, en hij zag er geen bezwaar in tijdens de ministerraad onverstoorbaar boekjes te lezen. Nu lees ikzelf ook graag boekjes, maar volgens mij schort er iets aan je Wille und Vorstellung als je dat doet terwijl je collega’s over staatszaken delibereren.
Momenteel hebben we CDA-fractievoorzitter Pieter van Geel, die weer onomwonden voor het Helmonderschap heeft gekozen en wel voor de liefste variant ervan. Hij weet niet hoe beminnelijk hij moet kijken en als hij praat is het net alsof hij uit drie ambtelijke stukken tegelijk voorleest.
Frans Joseph van Thiel daarentegen was een natural. Als minister, maar meer nog als voorzitter van de Tweede Kamer kreeg hij het voor elkaar zelden iemand te irriteren en toch zichzelf te blijven. Wel vroeg je je bij hem soms geïmponeerd af: Is joviaal zó joviaal en is Bourgondisch zó Bourgondisch? Anderzijds kon hij een jezuïtische gestrengheid uitstralen, want hij was allerminst behaagziek. Wanneer hij neutraal keek zag hij er zelfs bars uit, zeker toen hij met het ouder worden diepe gezichtsplooien kreeg. Maar dat was nog altijd een barsheid die anderen inwendig deed giechelen, omdat zij een paradox behelsde: een woest uitziende beer van wie iedereen wist dat het een goedzak was.
Frans Joseph heeft de Haagse omgangsvormen ook wezenlijk veranderd. Als Kamervoorzitter schafte hij het traditionele rokkostuum af, liet hij voor het eerst televisiecamera’s toe, en veel indruk maakte zijn optreden bij een debat over de vrijlating van de Drie van Breda, de laatste oorlogsmisdadigers die vastzaten. Toen op de publieke tribune een rel uitbrak, liet hij die niet ontruimen maar ging er in eigen persoon op af om de gemoederen te sussen. Een dergelijk optreden paste natuurlijk in de democratische orde van de jaren zestig en zeventig, maar er zat ook iets gemoedelijk Helmonds in. Voordat Frans Joseph tot de landelijke politiek toetrad had hij in het familiebedrijf de Robur een dusdanig arbeidsklimaat geschapen dat kenners spraken van een ‘sociale werkplaats’.
Helmonders liepen weg met hem. Toen hij de eerste minister werd die uit hun midden voortkwam, verzamelden zij zich met honderden tegelijk rond zijn huis in de Warandelaan, alsof Helmond eindelijk tot de grote wereld behoorde. Omgekeerd verklaarde hij ook vaak van zijn geboortestad te houden, zelfs in de barre tijd dat de ene fabriek na de andere sloot en er van het centrum niet veel meer restte dan een zandvlakte waarover de wind kranten blies. Zijn begrafenis was wederom een massale uiting van harmonie.
Ik kan eigenlijk maar een minpuntje over hem bedenken. Hij schijnt degene te zijn geweest die de Delftse architect Jules Froger bij de gemeente heeft aangedragen om de oost-westverbinding over het kanaal te realiseren. Toen diens plan voor een luchtbrug vervolgens hevig verzet onder de bevolking ontlokte, heeft Frans Joseph achter de schermen diverse mensen bewerkt om zich daar niet bij aan te sluiten. Wat je ook vindt van de luchtbrug, zij was buiten elke proportie. Froger had naam gemaakt bij de wederopbouw van Rotterdam en meende blijkbaar andermaal met een wereldstad van doen te hebben. Sprak uit Frans Joseph’ steun toch enige ontevredenheid met Helmond? Of ging hij er automatisch van uit dat een professor uit Delft het beter zag dan een stelletje Brabanders?
Dat een latere generatie voorbij de luchtbrug nog eens een Stalin Allee zou aanleggen, op de plaats waar eigenlijk het bruisende stadshart hoort te zijn, valt Froger niet aan te rekenen, maar dat zijn plan van meet af aan een monstrum was, bleek mij onlangs.
Ik ontmoette een kleindochter van Froger en vertelde waar ik vandaan kwam.
“Ach, Helmond,” zei ze, “dat is de stad die mijn grootvader heeft verpest.”
Jef de Jager
2 reacties:
Als geschiedenisliefhebber smul ik iedere keer weer van uw stukjes. De manier waarop u schrijft doet me denken aan Geert Mak en die lees ik toch altijd met heel veel plezier.
Voor Jef de Jager,
zou graag met spoed contact hebben i.v.m. de kleindochter van Jules Froger. Kan dat?