24reacties

Helmondse Helden: Heintje

En dan nu: een antiheld. Een antiheld kan ooit een held zijn geweest, maar waar een held steeds hoger boven zichzelf uitstijgt, zakt een antiheld steeds dieper in zichzelf weg, totdat hij zijn eigen karikatuur wordt. Van de vele antihelden die ik uit Helmond ken was de meest Helmondse: Heintje Fentener van Vlissingen (1921 – ’94).
Heintje was wat je noemt een type. Onder zijn jagershoedje, dat laag op zijn voorhoofd stond, puilde een woeste, bijna gezichtsbedekkende snorrebaard uit. Zelf heb ik aan de hand hiervan een wet ontdekt. Ik was erbij toen hij, puffend vanwege het warme weer, even zijn hoedje oplichtte om over zijn schedel te kunnen strijken – ineens zag ik de top van een bruin ei! Sindsdien weet ik dat als je een man met een woeste snorrebaard en een hoed tegenkomt, je mag concluderen dat er onder die hoed een gladde schedel zucht.
Misschien zijn met Heintjes kaalheid ook wel alle problemen begonnen. Hij was in zijn jeugd een knappe jongen. Over zijn ogen zei iemand eens dat alleen paarden mooiere ogen bezitten. Hij zal zich uitermate geliefd hebben gevoeld, en dan ineens die verrekte kaalheid. Heintje had hier slechts een antwoord op: permanente camouflage. Toen hij bij de Vlisco ging werken, bedong hij zelfs dat hij op kantoor steeds een pet mocht dragen, min of meer een recept voor eigenaardigheid.

Zijn werkzaamheden voor het familiebedrijf duurden dan ook niet lang. Samen met zijn vader ondernam hij een couppoging, die weliswaar mislukte maar hem veel geld bezorgde. Dit leerde hem iets anders: met een contra-actie resultaat boeken. Door voortdurend relletjes te creëren raakte hij zelfs landelijk bekend. Hij voerde een eindeloze strijd met Zwitserse autoriteiten over zijn villa aan het Meer van Genève, die al dan niet veertig centimeter te hoog zou zijn. Hij kreeg in Helmond ruzie met de politiek, die niets voor het gewone volk zou ondernemen. En diverse notabelen schold hij uit voor rijke stinkerd, wat hijzelf was. Hierbij echter tegelijkertijd: een supercharmant optreden, inclusief bloemrijke taal, waarvan snordragers zich vaker bedienen.
Van zichzelf beweerde Heintje dat hij een communist zonder communisme was (of andersom, want dat kon ook volgens hem). In de jaren zestig en zeventig waren dergelijke praatjes niet ongebruikelijk, dus hij paste wel in de tijd. Het verhaal wil dat hij in Helmond zelfs een vergadering van Maoïsten (die er dus kennelijk zijn geweest!) bezocht. Als ieder ander wilde hij aan de beraadslagingen deelnemen, maar de voorzitter hamerde hem af: ‘Meneer Hein, het is vanwege mensen als u dat wij het Maoïsme aanhangen.’
Door het bord voor zijn kop zag hij ook niet in dat hij zijn status nog voornamelijk dankte aan zijn komaf. De Fentener van Vlissingens waren jarenlang de deftigste familie van de stad, misschien wel de enige deftige familie, want zij mengden zich met niemand. Analoog aan het product dat hun fabriek maakte, tropische batikprints, deden ze zelfs een beetje koloniaal aan. De meeste Helmonders waren daarom benauwd voor hen en nu was Heintje de eerste van de familie die een handreiking deed, al was dat om meteen weer de vloer voor zichzelf op te eisen.
Gekke Heintje vermaakte wel. Hij had ook nergens anders kunnen floreren dan in een kleurrijk en oud fabrieksstadje. Volgens zijn biograaf Toon Kortooms was hij zelfs de verpersoonlijking ervan: Helmond wàs Hein, Hein wàs Helmond. En inderdaad: je hoefde in de wijde omtrek alleen zijn voornaam te noemen en men wist wie je bedoelde.

Aan het eind van zijn leven ging het bergafwaarts met hem (net als met de stad). Zijn vermogen verspeelde hij aan advocaten en ongelukkige beleggingen en hij bivakkeerde een tijdje in een oude Peugeot, samen met een hondje. In Zwitserland won hij zijn laatste rechtszaak, waardoor hij, inmiddels zwaar ziek, toch nog enige genoegdoening kreeg. Maar geen van zijn echtgenotes, minnaressen en kinderen zouden iets overhouden van de rijkdom die hem in de schoot was geworpen. Een communist die niet hoefde te delen en alleen nam.

Jef de Jager