Wat bindt mij toch aan Helmond? 😻
Wat bindt mij toch aan Helmond, waar ik al zo lang weg ben? Ongeloof misschien? Al op de Canisiusschool kreeg ik een stempel opgedrukt dat geenszins paste. De broeders vonden mij onhandelbaar, hoewel ik goede cijfers haalde, nooit rotzooi trapte en hooguit pestkoppen pestte die zielenpoten belaagden. Niettemin heb ik zowat de hele vijfde klas van d’n Oliebol vanuit de gang moeten volgen en bij de diploma-uitreiking het jaar daarop mocht ik niet eens aanwezig zijn, een straf die niemand anders kreeg.
Op het Carolus Borremeus College leek rector Beuken, een kleine gifkikker, van mij een speciaal project te maken. Het jaar was nog nauwelijks begonnen of ik moest om de haverklap bij hem verschijnen voor een uitbrander, ook wanneer ik niets had misdaan. Ik reageerde voornamelijk verbaasd, waarover hij zich dermate opwond dat hij mij na een minimale onbeleefdheid tegen een leraar Nederlands van school schopte. Twaalf jaar oud was ik en een hopeloos geval. De rector schoffeerde aldus ook mijn vader die in het bestuur van Carolus zat en zonder uitleg zijn zoontje retour kreeg. De vaderlijke frustratie over deze vernedering belandde bij mij. Nooit heb ik zo op mijn flikker gehad als toen.
Enfin, ik was blij dat ik kort erna naar een kostschool mocht vertrekken. Door mijn studie culturele antropologie verwijderde ik mij intellectueel zo ver mogelijk van het oude nest. De Yanomami in Brazilië boeiden mij, de Mwemba’s in Zimbabwe. Wel schreef ik de episode met Beuken van me af in mijn debuut Domme namen (1976). Verder meende ik, woonachtig boven de grote rivieren, mijn geboortestad te kunnen vergeten, al lukte dat niet echt. Dertig jaar later begon ik er weer over te schrijven.
Inmiddels had ik begrepen dat je als mens geen groter vergrijp kunt plegen dan niet meelachen met de rest. Het had geen zin me nogmaals met Beuken bezig te houden, ik moest op zoek gaan naar wat de stad belangwekkend maakte en aan troost verschafte. De stad en ik bleken iets met elkaar gemeen te hebben. Ik had er in Helmond slecht opgestaan, maar Helmond stond er buiten Helmond nog slechter op. Beide reputaties waren onterecht.
Belangrijk: ongeveer in dezelfde tijd begon Rob met zijn Weblog. Een openbaring! Dwangmatige gemoedelijkheid en benepenheid waren in mijn herinnering de overheersende trekken van mijn voormalige stadgenoten. De Weblog ademde een totaal andere sfeer.
Met de rubriek Moppen over Helmond liet Rob zien dat arbeiders niet slechts de uitgebuitenen waren die ze zelf meenden te zijn. Met Lelijke Plekken en Ik vind bestookte hij de plaatselijke politiek. Tegelijk had hij oog voor alles uit verleden en heden waarmee de stad voor de dag kon komen. Dagelijks kookte de weblog over van ongare meningen, maar soms was er een echt debat, wat vooral bleek als verdere reacties uitbleven.
Na uitvoerig onderzoek publiceerde ik in 2007 De Hemel van Helmond – over de grootste ondernemer uit de plaatselijke geschiedenis die bijna aan de stad was bezweken maar net op tijd de benen nam. Ik had het kunnen weten: Piet noch ik werd als een verloren zoon in de armen gesloten.
Rob van de Weblog daarentegen was wel aardig, een tijdlang trok ik met hem op. Ik vulde De Helmondse ziekte met moppen uit de Weblog en schreef portretten ervoor in Helmondse helden. Later ging ik me toch weer op andere dingen richten, uit, jawel, nederig besef dat ik nooit een kind van mijn tijd was geweest en inmiddels zelfs geen tijdgenoot meer ben.
Maar steeds keer ik terug naar de Weblog. Een pleisterplaats voor dolende Helmonders die zich thuis willen voelen. En een plek waar de broeders van de Canisiusschool, rector Beuken, mijn vader en ik nu verenigd zijn.
Jef de Jager
Rob, dank voor en proficiat met vijftien jaar Weblog!
1 reactie:
Dank je wel Jef. Jij bent na Peter W, Paul Smeulders en Thomas & Kees de vierde die de weblog desgevraagd een geweldig verjaardagscadeau geeft. Rob krijgt wat te veel credits van je. Maar hij is dan ook jouw directe contact binnen het weblogteam.